Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties

 

Artikel 10 (verplichte weigeringsgronden)
1
De officier van justitie weigert de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing, houdende een geldelijke sanctie, indien:
a
de geldelijke sanctie is opgelegd naar aanleiding van een feit waarover ten aanzien van degene aan wie de geldelijke sanctie is opgelegd:
1
door de Nederlandse rechter reeds onherroepelijk is beslist;
2
door een andere rechter reeds een straf is opgelegd welke ten uitvoer is gelegd;
b
behoudens het bepaalde in het tweede lid, het feit waarvoor de geldelijke sanctie is opgelegd, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn;
c
over het feit waarvoor de geldelijke sanctie is opgelegd naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot uitvoering van de geldelijke sanctie naar Nederlands recht zou zijn verjaard;
d
de tenuitvoerlegging van de beslissing, houdende de geldelijke sanctie, onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;
e
de veroordeelde ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
f
de geldelijke sanctie is opgelegd bij beschikking en uit het certificaat blijkt dat de veroordeelde noch persoonlijk, noch door tussenkomst van zijn vertegenwoordiger op de door het nationale recht van de uitvaardigende lidstaat voorgeschreven wijze in kennis is gesteld van de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen en van de daarvoor geldende termijn;
g
de geldelijke sanctie is opgelegd bij rechterlijke uitspraak en uit het certificaat blijkt dat de veroordeelde niet bij behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig was, tenzij hij persoonlijk of door tussenkomst van zijn vertegenwoordiger op de door het nationale recht van de uitvaardigende lidstaat voorgeschreven wijze is opgeroepen voor de terechtzitting dan wel te kennen heeft gegeven afstand te doen van het recht zich te verdedigen of te laten verdedigen;
h
het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de beslissing en niet aan het verzoek, bedoeld in artikel 7, tweede lid, is voldaan.
2
De tenuitvoerlegging van een beslissing wordt niet geweigerd op grond van het eerste lid, onderdeel b, indien het feit waarvoor de geldelijke sanctie is opgelegd, is vermeld op of valt onder de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde lijst met feiten en soorten van feiten.
3
De tenuitvoerlegging van de beslissing houdende een geldelijke sanctie wordt niet geweigerd op grond van het eerste lid, onderdelen c, f en g, dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
4
Indien de officier van justitie op grond van het eerste lid de erkenning en tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie weigert, stelt hij de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk en met redenen omkleed in kennis.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •